‘Wat volgt staat in verband met wat eraan voorafging’

Tijdens een wandeling vraag jij je misschien af: hoe zag het er hier duizend jaar geleden uit? Het antwoord op die vraag is afhankelijk van de plek waar jij je op dat moment bevindt Loop je door een bos dan was het mogelijk duizend jaar geleden onbegaanbaar, beter gezegd: het was een oerbos. Het laatste oerbos in Nederland, het Beekbergerwoud tussen Apeldoorn en Klarenbeek, verdween in 1871. Tegenwoordig raas je er doorheen over de snelweg A50.

Munten uit het jaar 1000.

Tussen het jaar 900 en 1100 veranderde ons landschap ingrijpend. De wildernis verdween. Hadden we hier eerst voor de  30 procent cultuurland in de Middeleeuwen verschoof dat percentage naar 70 procent. Kloosters en steden droegen bij aan het in cultuur brengen van het land. Bossen maakten plaats voor landbouw. Er kwamen dijken en langs  rivieren verschenen kastelen waar  passerende schippers hun tol betaalden. Wie tegenwoordig langs akkers of weiden loopt en aan de horizon de spits van een kerktoren ontwaart, ziet daar inderdaad hetzelfde wat een Middeleeuwer ook zag.

Utrecht

De Friezenkerk in Rome door M.C. Escher.

De weg waarover je loopt kan eeuwenoud zijn, Voor 900 waren er in Nederland nauwelijks wegen. In de tiende eeuw maakten we deel uit van het Heilige Roomse Rijk. Utrecht was de belangrijkste stad. De Utrechtse bisschop bestuurde een groot deel van Nederland. Door de aanleg van wegen reisden we verder dan ooit. De weg van Utrecht langs de Rijn via Rhenen en Oosterbeek – waar één van de oudste kerken van Nederland staat – leidde naar het Rijnland en vandaar naar Rome. In de Heilige Stad verbleven geestelijken uit de Lage Landen in het pelgrimshotel bij het Vaticaan, de scholae frisonum waarvan thans alleen de Friezenkerk nog over is.

Taal

Kopie van de Expositio in Cantica Canticorum uit omstreeks 1100, vervaardigd in de abdij van Egmond, waarin het lokale taalgebruik – Oudnederlands – staat.

Van heinde en verre komen er mensen naar de Lage Landen, lopend, te paard, per kar of per schip. Ze komen terecht in een land waarin aanvankelijk diverse talen – Oudfries, Oudnederlands en Oudsaksisch – worden gesproken. Vanaf 1000 wordt het Oudnederlands dominant. Wij, moderne Nederlanders, verstaan er geen barst van. Alhoewel, sommige woorden lijken toch wel heel sterk op de onze. ‘Turtelduvan’, tortelduiven bijvoorbeeld, maar ook ‘friundina’, vriendin, en figibaum, vijgenboom. De bekendste Nederlandse zin uit 1100 is een liedtekst: ‘Hebban olla vogela nestas hagunnan’, het betekent: ‘Alle vogels zijn al aan het nestelen, behalve ik en jij. Waar wachten we nog op?’

Oudfries werd hier lang gesproken. Frisia – Friesland – was een enorm gebied, het strekte zich uit van de Zeeuwse eilanden, via Holland tot ver in het waddengebied. In die tijd telde Nederland zo’n 250.000 inwoners. Provincies bestonden niet. Zutphen maakte deel uit van Hamaland, de handelsplaats Tiel lag in Teisterbant en Limburg was een onderdeel van Luik. In het Limburgse Thorn – een mooi wit stadje –  stond Neerlands oudste abdij, gesticht rond het jaar duizend voor adellijke dames.

Terwijl je mijmert over duizend jaar geleden zal je het wellicht verbazen dat je met een beetje fantasie heel goed in staat bent de wereld van toen naar je toe te halen. Zo zie je maar weer: ‘Wat volgt staat altijd in verband met wat eraan voorafging’, aldus Marcus Aurelius, van 161 tot 180 keizer over het Romeinse rijk.

 

Dit bericht is geplaatst in Uncategorized. Bookmark de permalink.